slaapstee

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slaap·stee
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slaapstee
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de slaapsteev / m

  1. plaats waar men kan slapen
     Van Vaernewijck ziet mensen ziek worden. Mannen en vrouwen liggen ’s nachts zuchtend en handenwringend op hun slaapstee.[2]
     Bij dit alles zullen de orthodox-reformatorische kerkmuzikant en zijn opdrachtgevers zich nog eens genietend op de andere zij wentelen op hun eikenhouten slaapstee, zacht voor zich uit mompelend: „Dit gaat onze deur gelukkig geheel voorbij.”[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Jan-Kees Karels
    “Judith Pollmann geeft stem aan ‘gewone’ katholiek in Tachtigjarige Oorlog” (02-12-2011), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron
    Piet van de Wege
    “Spanningsloze liedcultuur als een bedreiging voor de kerk” (08-04-2019), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be