sitebezoeker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • site·be·zoe·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sitebezoeker sitebezoekers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sitebezoekerm

  1. iemand die een pagina van het World Wide Web bekijkt
     „Hoewel de 28 sites van dagbladen een verschillend karakter hebben, ziet het publiek er opvallend eenduidig uit. Allereerst blijkt de sitebezoeker iets vaker man dan vrouw te zijn. Dat geldt voor alle sites. Ook typerend voor de groep dagbladsites blijkt de hoge welstand van de bezoekers.”[1]
     Met 'tracking cookie' bedoelen we cookies die worden geplaatst vanaf domeinnamen waarvan bekend is dat de domeinen worden gebruikt voor het volgen van het surfgedrag van sitebezoekers. Daaronder vallen ook cookies die pas na het eerste bezoek worden gebruikt voor tracking.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Veel animo voor sites dagbladen” (17-08-2007), Reformatorisch Dagblad
  2. Bronlink Weblink bron “Deze websites schenden ongevraagd je privacy” (01-03-2019), NOS