scheidde af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheid·de af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afscheiden

scheidde af

  1. enkelvoud verleden tijd van afscheiden
    • Ik scheidde af. 
    • Jij scheidde af. 
    • Hij, zij, het scheidde af. 


Gangbaarheid