riemsluiting

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • riem·slui·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord riemsluiting riemsluitingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de riemsluitingv

  1. afsluiting aan het uiteinde van een stevige en buigzame band die is bevestigd aan het af te sluiten voorwerp (koffer, bijbel, schoen)
     De binnenklepjes zijn met een riempje gesloten. De buitenklep heeft ook riemsluiting.[1]
     Ten derde, kies nooit ’n pumpschoentje, doch een soort met een riemsluiting. U heeft daarin meer stevigte.[2]
  2. onderdeel van een riem of ceintuur om het ene uiteinde ervan vast te maken aan het andere
     Soldaten dosten zich eeuwen geleden al uit met imposante koppels. Vaak waren die voorzien van indrukwekkende gespen, waaruit je veel kon opmaken. Bijvoorbeeld bij welk onderdeel de krijger diende of tot welke familie hij behoorde. Nog steeds vertelt een versierde riemsluiting iets over de drager ervan, maar of die informatie altijd juist is ...[3]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 13 april 2020 Weblink bron
    Bertoen, A. e.a.
    “Handboek voor kampeerders” (1934), Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam, p. 128
  2. Bronlink geraadpleegd op 13 april 2020 Weblink bron
    P.P.P.
    Eenige raadgevingen die te pas kunnen komen in: Groot-Rotterdam, jrg. 12 nr. 26 (7 september 1934), p. 831
  3. Bronlink geraadpleegd op 13 april 2020 Weblink bron
    Jaap Hellinga
    Drager Harley-riem is bijna nooit motorrijder in: Leeuwarder Courant op Wikipedia, jrg. 242 nr. 76 (31 maart 1993), p. 18 kol. 1