reismand

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reis·mand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reismand reismanden
verkleinwoord reismandje reismandjes

Zelfstandig naamwoord

de reismandv / m

  1. mand waarin je een dier kunt meenemen op reis
    • Samen met honderden andere migranten verblijven ze momenteel in de Kroatische stad Tovarnik, tot een trein hen naar Hongarije brengt. Volgens zijn baasjes wacht het beestje geduldig in zijn reismand. [2] 
    • Naast agressie is er ook angst, bijvoorbeeld voor de dierenarts. Ook daar valt op te trainen, zegt Sylvia. Sterker nog: trainen maakt een kat gelukkig. "Zolang de kat het maar associeert met iets leuks. Met veel geduld en kattensnoepje kun je 'm leren dat hij zonder verzet in de reismand stapt en ontspannen meereist." [3] 
    • De dieren stonden aan de Rustenburgerstraat, in het stadsdeel De Pijp. ,,Een voorbijganger zag de reismand met de katten en heeft ons meteen gebeld, zegt Alga Klos van de Dierenambulance in Amsterdam. ,,De dieren waren sterk verwaarloosd. Ze zaten vol klitten waardoor we niet eens direct het geslacht konden bepalen. [4] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen