rectificeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rec·ti·fi·ceert

Werkwoord

vervoeging van
rectificeren

rectificeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rectificeren
    • Jij rectificeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rectificeren
    • Hij rectificeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van rectificeren
    • Rectificeert!