radiohandelaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ra·dio·han·de·laar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van radio zn en handelaar zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | radiohandelaar | radiohandelaars radiohandelaren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de radiohandelaar m
- (beroep) winkelier die radio's en televisies verkoopt
- ▸ Ook een radiohandelaar in de Amsterdamse Kinkerstraat had een televisietoestel in de etalage geplaatst. Tientallen kinderen drukten hun snoetjes tegen de ruiten, het werd almaar drukker. Zo druk, dat de spanning opliep.[1]
- (handel) winkel waarin men radio's en televisies verkoopt
Gangbaarheid
- Het woord 'radiohandelaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Verkeerschaos en politie bij eerste tv-show, vandaag 65 jaar geleden” (2 oktober 2016, 14:29), NOS