quasi

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • qua·si
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord: zogenaamd’ voor het eerst aangetroffen in 1671 [1] [2]

Bijwoord

quasi

  1. in schijn
     Comedian Tim Hartog merkt aan het begin van de avond op dat de eerste rij bijna leeg is. „Ik ga niet verder voordat hier wat publiek komt zitten”, zegt hij quasi streng.[3]
  2. als het ware, nagenoeg
     De maakbaarheid van de mens schiet niet op, maar de maakbaarheid van de renner lijkt quasi voltooid. Meer bepaald de tijdrijder, die tegenwoordig blinkt als boenwas, ver van snot en ongemak.[4]
Schrijfwijzen
  • kwasi (van 1955 tot 1996 toegelaten schrijfwijze in de officiële spelling)
Opmerkingen
  • De tweede betekenis "als het ware, nagenoeg" is in Vlaanderen veel gangbaarder dan in Nederland.
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen


Duits

Bijwoord

quasi

  1. quasi


Engels

Bijwoord

quasi

  1. quasi


Italiaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • qua·si

Bijwoord

quasi

  1. bijna, haast

Voegwoord

quasi

  1. alsof