preeuwen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Woordafbreking
  • preeu·wen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
preeuwen
preeuwde
gepreeuwd
zwak -d volledig

Werkwoord

preeuwen

  1. overgankelijk, (verouderd) ontfutselen, stelen, stiekem weghalen/wegnemen
     Stak J. F. Rohart zyn hand in het schotelken ende preeuwde aldaer 25000 guld.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. preeuwen op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    J.Bottelgier
    “Dits die excellente Print-cronike van Vlaenderen, beginnende van Marten Bast ...”, digitale editie gemaakt naar de eerste druk (1790), p. 19