preeuwen
Nederlands
Woordafbreking
- preeu·wen
Woordherkomst en -opbouw
- Van Oudfrans preie, etymologisch verwant met o.a. prooi. Voor het eerst aangetroffen omstreeks 1550.[1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
preeuwen |
preeuwde |
gepreeuwd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
preeuwen
- overgankelijk, (verouderd) ontfutselen, stelen, stiekem weghalen/wegnemen
- ▸ Stak J. F. Rohart zyn hand in het schotelken ende preeuwde aldaer 25000 guld.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'preeuwen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ preeuwen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron J.Bottelgier“Dits die excellente Print-cronike van Vlaenderen, beginnende van Marten Bast ...”, digitale editie gemaakt naar de eerste druk (1790), p. 19