poetsgerei

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • poets·ge·rei
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord poetsgerei
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het poetsgereio

  1. (huishouden) hulpmidden voor de schoonmaak
    • Elke week vragen we een winkelier naar zijn bestverkochte product. Deze week de firma Joh. Boom in Alkmaar, een winkel vol klompen, borstels en ander poetsgerei. Eigenaresse Bernadette Boom (61), vertelt.[2] 
    • De keuken is keurig afgewerkt met een aanrecht en een standaarddampkap waar inox kasten werden rondgemaakt. Het centrale blok biedt ruimte voor een ijskast, een oven en een grotere berging met een strijkplank en poetsgerei.[3] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen