ploot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ploot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ploot ploten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de plootv / m

  1. door ploten van wol ontdane schapenvacht
  2. bedrieger, schelm
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
ploten

ploot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van ploten
  2. gebiedende wijs van ploten

Gangbaarheid

12 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen