pavoiseren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·voi·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met vlaggen versieren’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • afgeleid van het Franse pavoiser (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pavoiseren
pavoiseerde
gepavoiseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

pavoiseren

  1. overgankelijk (scheepvaart) met rijen vlaggen versieren
    • Bij Vlaggetjesdag werden de schepen feestelijk gepavoiseerd. 
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen