pavoiseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·voi·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
pavoiseren

pavoiseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van pavoiseren
    • Ik pavoiseerde. 
    • Jij pavoiseerde. 
    • Hij, zij, het pavoiseerde.