pavoiseer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pa·voi·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pavoiseren |
pavoiseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pavoiseren
- Ik pavoiseer.
- gebiedende wijs van pavoiseren
- Pavoiseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pavoiseren
- Pavoiseer je?