parenteel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ren·teel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord parenteel parentelen
verkleinwoord parenteeltje parenteeltjes

Zelfstandig naamwoord

de parenteelv / m

  1. groep van bloedverwanten afstammend van één bepaalde ouder of ouderpaar
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen parenteel parenteler parenteelst
verbogen parentele parentelere parenteelste
partitief parenteels parentelers -

Bijvoeglijk naamwoord

parenteel

  1. berustend op, rekenend naar de parentelen
  2. met betrekking tot ouders
Vertalingen

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen