palfrenier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Gouden koest met daarnaast lopende palfreniers
Uitspraak
Woordafbreking
  • pal·fre·nier
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘koetsbediende’ voor het eerst aangetroffen in 1840 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord palfrenier palfreniers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de palfrenierm

  1. (beroep), (verkeer) knecht bij een koets
    • Enkele karren staan op stroken kasseien en worden zelfs getrokken door levensgrote en levensechte namaakpaarden, opgetuigd, soms met pluimen op de kop. Ze worden gemend en geleid door iets minder overtuigende koetsiers, palfreniers en andere lijkbidders van kunststof. [3] 
    • Om aandacht te vragen voor de 'onzin' van het koninklijke huwelijk en het beklagenswaardige lot van de witte illegalen, schreef hij geen lang, ingewikkeld pamflet, nee, 'de actie moest aansluiten bij de zapmaatschappij'. Vrugt weet als medewerker van een fotoarchief 'dat een foto honderd keer meer impact heeft' dan een verhaal. 'Dus moest de actie kort duren en een sterk beeld opleveren. 's Avonds zag heel Nederland op televisie hoe een palfrenier in zijn barokke kostuum al lopend naast het rijtuig de witte spetters met een smetteloos doekje van het raam poetste [4] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen