overkoepelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·koe·pelt

Werkwoord

vervoeging van
overkoepelen

overkoepelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overkoepelen
    • Jij overkoepelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overkoepelen
    • Hij overkoepelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van overkoepelen
    • Overkoepelt!