overkoepelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·koe·pe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overkoepelen
overkoepelde
overkoepeld
zwak -d volledig

Werkwoord

overkoepelen

  1. overgankelijk (bouwkunde) met een koepelconstuctie overdekken
    • De open carré in het midden van het gebouw is met glas overkoepeld en biedt nu een zonovergoten plek aan de bibliotheek. 
  2. overgankelijk overdrachtelijk onder een grotere organisatie onderbrengen
    • Bij de Federatie zijn ook een aantal Antwerpse gilden aangesloten die niet dadelijk overkoepeld zijn door één van de verbonden die aangesloten zijn bij de Federatie. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be