orateur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ora·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van oreren met het achtervoegsel -ateur [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | orateur | orateurs |
verkleinwoord | orateurtje | orateurtjes |
Zelfstandig naamwoord
de orateur m
Gangbaarheid
- Het woord 'orateur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.