opmaaksel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·maak·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opmaaksel opmaaksels
verkleinwoord opmaakseltje opmaakseltjes

Zelfstandig naamwoord

het opmaakselo

  1. (kleding) de versiering die op kleding is aangebracht
     Opmaaksel en kleuren zijn bij rijken en bij armen geheel gelijk, maar aan het borduursel en aan de spelden kan men zien of zij tot den gegoeden of tot den behoeftigen stand behooren; vooral op zon- en feestdagen maakt de kleeding der rijke vrouwen en meisjes eene zeer goede vertooning.[1]
Hyponiemen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Een vorstelijke touriste.” (1896), De Huisvriend. Jaargang 1896