onpassend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·pas·send
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onpassend onpassender onpassendst
verbogen onpassende - onpassendste
partitief onpassends onpassenders -

Bijvoeglijk naamwoord

onpassend

  1. op een tijdstip dat iemand niet uitkomt, in een situatie die niet geschikt is
    • Vóór de oorlog gaven de liberale kranten wel kerknieuws, maar van religieuze beschouwingen hielden ze lange tijd zich ver. Maar op een goed ogenblik vond de hoofdredacteur van een van die kranten dat het toch niet onpassend zou zijn als er eens in de week een stukje zou komen met, zoals hij zei, “God erin”.  [2]
  2. in strijd met fatsoensregels
    • Dat de agent zich onheus heeft gedragen, willen de politierechter en de officier van justitie wel geloven. 'Maar als uw reactie daarop ook onpassend is, gaat het van kwaad tot erger. Zo beginnen oorlogen', zegt de officier van justitie tegen Esther H., een 53-jarige zakenvrouw die terechtstaat wegens belediging van een Amsterdamse politieagent. [3]
Synoniemen
Opmerkingen
  • In het algemeen kan ook de uitdrukking "niet gepast" als synoniem worden gebruikt, maar dit kan ook de betekenis hebben: een verschuldigd bedrag alleen met teveel contant geld kunnen betalen en om die reden het verschil terug verwachten. Als kleding niet de juiste maat heeft, wordt een omschrijving gebruik (te groot, te klein, zit niet goed). Het woord onpasselijk heeft een heel andere betekenis.

Gangbaarheid

Verwijzingen