ommuurt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·muurt

Werkwoord

vervoeging van
ommuren

ommuurt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ommuren
    • Jij ommuurt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ommuren
    • Hij ommuurt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ommuren
    • Ommuurt!