omdijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • om·dijk

Werkwoord

vervoeging van
omdijken

omdíjk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omdijken
    • Ik omdijk. 
  2. gebiedende wijs van omdijken
    • Omdijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omdijken
    • Omdijk je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord omdijk omdijken
verkleinwoord omdijkje omdijkjes

Zelfstandig naamwoord

ómdijk m

  1. een omringende dijk
    • Tevens waren er, zoals in de mode van de tijd, zoals bij het Hof van Alphen, boomgaarden, singels en een omdijk. 

Gangbaarheid