omdijk
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- om·dijk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
omdijken |
omdíjk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omdijken
- Ik omdijk.
- gebiedende wijs van omdijken
- Omdijk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omdijken
- Omdijk je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omdijk | omdijken |
verkleinwoord | omdijkje | omdijkjes |
Zelfstandig naamwoord
ómdijk m
- een omringende dijk
- Tevens waren er, zoals in de mode van de tijd, zoals bij het Hof van Alphen, boomgaarden, singels en een omdijk.
Gangbaarheid
- Het woord omdijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.