oefenkamp
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- oe·fen·kamp
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van oefenen ww en kamp zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oefenkamp | oefenkampen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het oefenkamp o
- verblijf voor een langere tijd buiten de eigen woning om ongestoord te kunnen trainen
- Ricardo van Rhijn ligt er zes weken uit. De Nederlandse rechtsback van Club Brugge moest zondag geblesseerd de training verlaten op het oefenkamp in Spanje.[1]
- kamperen om te leren kamperen
- Anton Bruinhout (91) is vanaf het allereerste begin betrokken geweest bij de zomerkampen van de ANWB. Als na de koffie de groep weer aan het werk gaat, zit Bruinhout met zijn vrouw voor de camper. Hij werkte al vlak na de oorlog bij de ANWB en hielp mee met het opzetten van de zogeheten oefenkampen.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord oefenkamp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oefenkamp" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ de Telegraaf 11 jan. 2017 Slecht nieuws voor Ricardo van Rhijn
- ↑ Volkskrant IRENE DE POUS 11 augustus 2011 De kampliefde is over bij de ANWB
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be