objectiveert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·jec·ti·veert

Werkwoord

vervoeging van
objectiveren

objectiveert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van objectiveren
    • Jij objectiveert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van objectiveren
    • Hij objectiveert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van objectiveren
    • Objectiveert!