nachtgelegenheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nacht·ge·le·gen·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nachtgelegenheid nachtgelegenheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de nachtgelegenheidv

  1. horecagelegenheid die 's-nachts open is
     Het zonlicht, dat niet verder dan het trapje reikte, was niet zo vriendelijk voor zijn gezicht als het licht van de nachtgelegenheden mogelijk was geweest.[1]
     Nog altijd is het een nachtgelegenheid, net als in de gloriejaren '50 en '60 toen Jaap Valkhoff de zaak uitbaatte.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023479925
  2. Bronlink geraadpleegd op 9 maart 2022 Weblink bron
    Arno Gelder
    “Joke Bruijs en Gerard Cox brengen hulde aan Oase Bar” (11-01-2017), Tubantia