monteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mon·teert

Werkwoord

vervoeging van
monteren

monteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van monteren
    • Jij monteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van monteren
    • Hij monteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van monteren
    • Monteert!