mistigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

mistigheid boven het land in de vroege ochtend
Uitspraak
Woordafbreking
  • mis·tig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mistigheid mistigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mistigheidv

  1. (meteorologie) de mate waarin het mistig is
    • In de loop van de ochtend zal de mistigheid afnemen. 
  2. de mate waarin iemand onduidelijk en vaag is
    • De jargonloze zin is, schat ik, rond de eeuwwisseling ontstaan. De jargonloze zin dankt zijn bestaan aan de groei van de mediatrainers, die politici afleerden in afkortingen en andere mistigheid te spreken. Politiek draait nu om instant helderheid. [1] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC 24 mei 2016 Tom-Jan Meeus