maskeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mas·keert

Werkwoord

vervoeging van
maskeren

maskeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maskeren
    • Jij maskeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maskeren
    • Hij maskeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van maskeren
    • Maskeert! 
Verwante begrippen