liturg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·turg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord liturg liturgen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de liturgm

  1. iemand die kennis heeft van de liturgie, de christelijke eredienst
  2. (beroep) leider van de eredienst
     Prediker, liturg, pastor te zijn, het komt mij voor, dat een heerlijker werk aan een mensenkind niet kan worden toevertrouwd.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

56 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “K. H. Miskotte, een gekwelde Godzoeker” (15-10-2019), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be