lieflijkheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lief·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lieflijkheid lieflijkheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de lieflijkheidv

  1. de prettige aangename eigenschappen van iets
     Oorlog trekt kijkers. Ik koester een Franse reisgids uit 1920, waarin de slagvelden minutieus in kaart zijn gebracht en beschreven. Het moeten destijds zeer macabere trips zijn geweest. De meeste lijken waren geruimd, maar verder was alles nog zichtbaar: kapotgeschoten dorpen, omgewoelde vlakten, en de loopgravenstelsels. Het landschap was nog niet hersteld in de agrarische lieflijkheid van nu.[2]
  2. iets dat prettig en aangenaam is
     Hollande verzekerde de nabestaanden dat heel Frankrijk met hen rouwt. "Op 14 juli is een aanslag gepleegd op de lieflijkheid van het leven", zei hij. De president haalde hard uit naar IS en zei dat eenheid en menselijkheid het uiteindelijk zullen winnen van de haat van de extremisten.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 13 maart 2024 Weblink bron “'Slag aan de Somme is een attractie geworden'” (1 juli 2016, 06:34), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 13 maart 2024 Weblink bron “Herdenking Nice: 'Wat een feest moest worden, werd de hel'” (15 oktober 2016, 11:34), NOS