levendigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ven·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord levendigheid levendigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de levendigheidv

  1. vol met leven zijnde, enthousiast, dartel, vitaliteit, animo
    • Met veel levendigheid praatte de 100 jarige vrouw over haar jeugd en toen ze haar man had ontmoet. 
    • Allegro assai is een muziekterm die 'met grote levendigheid' betekent 
Vertalingen

Gangbaarheid