legde vast

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leg·de vast
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
vastleggen

legde vast

  1. enkelvoud verleden tijd van vastleggen
    • Ik legde vast. 
    • Jij legde vast. 
    • Hij, zij, het legde vast. 


Gangbaarheid