kwakkel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwak·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kwakkel kwakkels
verkleinwoord kwakkeltje kwakkeltjes

Zelfstandig naamwoord

de kwakkelv / m

  1. (hoendervogels) (verouderd) bepaald soort vogel, Coturnix coturnix op Wikispecies
    • Toen stak er een wind op, door de HEERE gezonden; die voerde kwakkels aan van de zee en strooide ze uit over de legerplaats[4]. 
  2. (media) journalistieke misser, -vaak opzettelijk- onjuist bericht
    • Geloof die kwakkel toch niet! 
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
kwakkelen

kwakkel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwakkelen
    • Ik kwakkel. 
  2. gebiedende wijs van kwakkelen
    • Kwakkel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwakkelen
    • Kwakkel je? 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen