krak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krak
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

krak

  1. geluid wat ontstaat als iets breekt [5]
    • 'Pap, ik geloof dat ik weet wat een wonder is. Moet je horen: Twee oudjes hadden eens een kipje, en dat kipje heette Stipje. 't Legt een eitje voor de ouden, geen gewoon, maar een gouden. Man sloeg met een bezemsteel, maar het eitje bleef toch heel. Vrouw sloeg met een bezemsteel, maar het eitje bleef toch heel. Toen kwam er een muisje aan, dat ging met zijn staartje slaan, en warempel, dat ging lukken, 't eitje viel in duizend stukken. Eerst huilt hij, dan huilt zij, daarna huilen allebei..: Vader: 'Logisch gezien is het volstrekt absurd. Ze slaan op het eitje, maar het breekt niet, en dan ineens krak! Toch luisteren kinderen al jaren, wat zeg ik, eeuwen, naar dat sprookje als naar een gedicht:[6] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord krak krakken
verkleinwoord krakje krakjes

Zelfstandig naamwoord

de krakm [7] [8] [9] [10] [11]

  1. een kort scherp geluid zoals men o.a. hoort wanneer sommige voorwerpen breken of dreigen te breken [12]

Werkwoord

vervoeging van
krakken

krak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krakken
    • Ik krak. 
  2. gebiedende wijs van krakken
    • Krak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krakken
    • Krak je? 

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[13]

Meer informatie

Verwijzingen