koppelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kop·pelt

Werkwoord

vervoeging van
koppelen

koppelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koppelen
    • Jij koppelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koppelen
    • Hij koppelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van koppelen
    • Koppelt!