koorknaap

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koor·knaap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koorknaap koorknapen
verkleinwoord koorknaapje koorknaapjes

Zelfstandig naamwoord

de koorknaapm

  1. jongen die deel uitmaakt van het kerkkoor (knapenkoor)
  2. misdienaar
    • Priesters en leraren van het beroemde kathedraalkoor in de Duitse stad Regensburg hebben de afgelopen decennia minstens 231 koorknapen misbruikt, mishandeld of gemarteld [1] 
     Van lieverlede werd hij echter beschouwd als de 'vriend der kinderen'. In Nederland leest men over het St. Nicolaasfeest voor het eerst in het jaar 1360. De koorknaapjes in Dordrecht kregen er vrij voor. In optocht trokken zij door de stad en bedelden, met een smekend gebaar, hun bisschopsgeld bij elkaar. Maar in de zeventiende eeuw werd dit verboden![2]

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. www.nu.nl
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat op Wikipedia, p. 10
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be