koopkrachtstijging

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koop·kracht·stij·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koopkrachtstijging koopkrachtstijgingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de koopkrachtstijgingv

  1. (economie) toename van de hoeveelheid goederen en diensten die men met het verdiende geld kan kopen
     Voor volgend jaar verwachtte het CPB in augustus een fikse koopkrachtstijging van 1,3 procent. "Maar dit is dus nog onzeker, het kan nog beide kanten op na Prinsjesdag", zegt Koot. De koopkrachtstijging zou dus uiteindelijk ook nog richting de 0 of richting de 2 procent kunnen gaan, afhankelijk van nieuwe maatregelen en de ontwikkeling van de lonen en inflatie.[1]
     De gemiddelde werkende krijgt er 1,6 procent koopkracht bij en een gepensioneerde 1,4 procent. Een uitkeringsgerechtigde moet het met minder koopkrachtstijging doen: 0,8 procent. Dat werkenden er meer bij krijgen dan uitkeringsontvangers strookt met het idee van het kabinet dat werken meer moet lonen. De koopkracht gaat vooral omhoog door stijgende lonen en lagere lasten op arbeid.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 14 december 2022 Weblink bron
    Leen Kraniotis
    “Koopkrachtvoorspelling was wel vaker te hoog, maar ook geregeld te laag” (Donderdag 13 september 2018, 16:09), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 14 december 2022 Weblink bron “Wat gebeurt er met jouw koopkracht in 2019? Bekijk het hier” (Dinsdag 18 september 2018, 15:51), NOS