kluit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kluit
Bomen met een kluit
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘massa, klont’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1357 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kluit kluiten
verkleinwoord kluitje kluitjes

Zelfstandig naamwoord

de kluitv / m

  1. de aarde om een wortelstelsel van een plant
  2. een brokkelige onsamenhangende massa
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen