klonten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klon·ten
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de klontenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klont
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klonten
klontte
geklont
zwak -t volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

Werkwoord

klonten

  1. één of enkele klonten vormen
    • Het stijfsel begon na verloop van tijd te klonten. 
     Poeder wil nog wel gaan klonten en zo haal ik het weer uit elkaar tot fijne stof.[2]
     Een wollige of donzen winterjas kun je wassen en drogen met tennisballen of drogerballen. Zo blijft de jas goed en gaat de vulling niet klonten.[3]
     Boven de triviale aarde klonten de wolken
    Plebeïsch te zamen; ze zitten aaneengeklit
    [4]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2024 Weblink bron Gearchiveerde versie
    Pim Walenkamp geciteerd in
    “LAFV legt Leiden als dé wetenschapsstad vast” (december 2022) op leiden2022.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2024 Weblink bron Gearchiveerde versie
    DMWS B.V.
    “Winterjas wassen – 13 tips per soort jas” (22 november 2022) op washok.nl
  4. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2024 Weblink bron VII ‘De tuin der lusten’ : A (Achterkant zijluiken) in:
    Pé Hawinkels (ed. Cees van der Pluijm e.a.)
    Verzamelde gedichten. (1988), De Stiel, Nijmegen, p. 44