interrumpeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·rum·peert

Werkwoord

vervoeging van
interrumperen

interrumpeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interrumperen
    • Jij interrumpeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interrumperen
    • Hij interrumpeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van interrumperen
    • Interrumpeert!