instrueert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: instrueert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·stru·eert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
instrueren |
instrueert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instrueren
- Jij instrueert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instrueren
- Hij instrueert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van instrueren
- Instrueert!