instrueert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·stru·eert

Werkwoord

vervoeging van
instrueren

instrueert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instrueren
    • Jij instrueert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instrueren
    • Hij instrueert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van instrueren
    • Instrueert!