impliceert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: impliceert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- im·pli·ceert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
impliceren |
impliceert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impliceren
- Jij impliceert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impliceren
- Hij impliceert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van impliceren
- Impliceert!