immobilia

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·mo·bi·lia
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord immobilia
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de immobiliamv

  1. (juridisch) vastgoed, de grond en de gebouwen (opstal) op deze grond, zaken die niet eenvoudig verplaatst kunnen worden
    • Hoeveel miljonairs in Belgische frank er zijn, weten de banken niet. Want die rijkdom zit in de meeste gevallen in beleggingsfondsen, aandelen of immobilia. En zelfs als de banken het zouden weten, mogen ze het omwille van het bankgeheim niet meedelen. [1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. De Standaard 31/12/2001 om 00:00 door Peter RASKING In één klap 100.000 miljonairs minder
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be