hoofdhuurder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoofd·huur·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdhuurder hoofdhuurders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hoofdhuurderm

  1. de belangrijkste huurder (van een woning)
     Uiteindelijk, voordat de etage in de Nepveustraat weer werd overgedragen aan de sjoemelaar die de hoofdhuurder was, vond iemand Tonio's horloge boven op het muurtje dat de douche van de we scheidde. De beugelsluiting van de armband bleek kapot.[1]
     Voor 210.000 forint per dag, zo'n 700 euro, krijgt de huurder zeven gasthuizen met in totaal 39 slaapplaatsen, vier straten, een bushalte, een kippenren, twee koeien, drie schapen en vier hectare akkerland. Daarnaast mag de hoofdhuurder zich tijdelijk loco-burgemeester noemen van achttien inwoners.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023467014
  2. Bronlink geraadpleegd op 14 maart 2022 Weblink bron “Hongaars dorpje te huur als vakantieadres” (25-02-2015), NOS