huurder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- huur·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huurder | huurders |
verkleinwoord | huurdertje | huurdertjes |
Zelfstandig naamwoord
de huurder m
- (economie) iemand of organisatie die tegen betaling iets mag gebruiken dat niet zijn eigendom is
- ▸ Hijzelf en vooral Oscar waren evenwel gelouterd als het ging om het hebben van winkeleigenaars als huurders.[1]
Antoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord huurder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huurder" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be