hondsdolheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • honds·dol·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hondsdolheid -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de hondsdolheidv

  1. (medisch), (diergeneeskunde) virusziekte die het meest bij honden voorkomt (maar ook bij vossen, katten, apen en vleermuizen)) en door een beet op de mens kan worden overgedragen.
    • "160 doden per dag door hondsdolheid" [2] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen