herbergt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·bergt

Werkwoord

vervoeging van
herbergen

herbergt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herbergen
    • Jij herbergt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herbergen
    • Hij herbergt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van herbergen
    • Herbergt!