handwapen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hand·wa·pen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hand en wapen [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | handwapen | handwapens |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het handwapen o
- wapen dat met één hand gebruikt kan worden
- Een gewapende overvaller heeft vrijdag in de meest beveiligde straat van Frankrijk voor naar schatting één miljoen euro aan juwelen buitgemaakt. Juwelier Chopard ligt tegenover het Élysée, het woon- en werkpaleis van de Franse president aan de Parijse Rue du Faubourg Saint-Honoré. De straat is sinds de terreuraanslagen van vorige maand om veiligheidsredenen gedeeltelijk afgezet, maar dat heeft de overvallers er niet van weerhouden op klaarlichte dag toe te slaan. Volgens radiozender Europe 1 zou de ongeveer veertigjarige dader met een handwapen om 11 uur ’s ochtends het personeel bedreigd hebben. De politie weet nog niet zeker of het wapen echt was. (NRC) [2]
Gangbaarheid
- Het woord handwapen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "handwapen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 12 december 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be