handhaver
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hand·ha·ver
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van handhaven met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | handhaver | handhavers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de handhaver m
- iemand die handhaaft
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van handhaafster
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord handhaver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "handhaver" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be